in koeterwaals spreekt ze roerend
zonder poespas of dure woorden
lieert ze klanken uit het noorden
mij naar it marrenlân vervoerend
vlak aan het water droom ik haar
bij ’t paviljoen, naast pottenstrand
waar de zon het startersland verbrandt
en ik zwijgend naar haar schaduw staar
dichten dansen mij lokkend naderbij
talen mij in tomeloos…
handen zijn open
vingers smal toelopend
in hun lengte artistiek
het haar is uitgeplozen
gespeelde nonchalance
flirt met stukjes dramatiek
tragisch is haar oogopslag
als zij de wereld vat in een
ultieme kus met armgebaar
het glaasje port waardoor zij
na een uur of twee haar hart
uitstort staat na de lunch al klaar
het leven is…