de lente
klapte
nog maar
nauwelijks open
en zie
mijn kind
daar staan
alweer
in graskant
en op weiland
zo luchtig
zo doorzichtig
pluizenbollen
breekbaar
teer
kom mee
mijn kind
kom
blazen
pluisjes
in de wind…
als was het
een stuk
van mij
een wilgenkop
eigenzinnig
in een groene dreef
een boterbloem
die het maaien
van de graskant overleeft
een wandelpad
vertrouwd
onder oeroude bomen
geluk dat mij beschoren is
zolang ik nog
durf dromen
een paard
dat hinnikt
als het mijn voetstappen hoort
het diepe rood
waarmee een laatste roos…
een mooie bloem
wat eenzaam ogend
aan de graskant
van de sloot
wiegend
in de wind
een laatste hommel
drinkend van de nectar
tot de herfstregen
hem verstoord
een vlinder
die nog even dartelt
de vleugels gespreid
een vrouw die in de vroege morgen
haar venster opent
zichzelf goede morgen wenst
een kushand toe glimlacht
aan het nieuwe…
dus kies ik de graskant
en trap kleine bloemen stuk
af en toe passeert
een auto die ik
in mijn jongensjaren
grif thuis had kunnen brengen
op merk, jaartal en benzineverbruik
vreemd dat-ie leeg is
of beter?…
dit is wat een schilder zou zien:
de gebleekte graskant, kastanjes
en linden, het warme maar heengaande
licht van de avond en tegen de haag
op de andere oever een loper, en zijn
gedachten, hoe schilder je die
en boven het water de meeuwen
en tussen het licht- en donkerder groen
de plecht van een jacht, het schuiven
der dingen, de richtingen…