zo snarig dat ze zong
in de muil van de nacht
het was haar heldere stem
die me lokte naar de oever
van die kant waar de zon
zich baadt in het water
van erbarmen
ze was rijper dan menig vrucht
die ooit in mijn handen bloeide
groener dan twee lentes op een dag
maagdelijker dan wat een man zich
kan wensen en lieflijker dan het
ontwaken…
Ons paartje danst daar ook heel snarig,
En houdt elkander steeds in 't oog.
En Piet was op geen zoentjes karig,
Als Wimpje na haar stoeltje vloog.
Op 't lest kwam ook de tijd van scheien,
Kom Pieter! zegt ze: - 't wordt al laat,
't Is goed, zei Pieter dat wij beien,
Bijzonder rijen deze straat.
‘Neen! Pieter!…