Ik weet nog hoe ik over krakende planken liep,
de piepende schuifbalken openend om
in de doodstille kloosterbibliotheek te komen,
daar stapels boeken meetorsend, terwijl
ik in mijn ooghoeken oude benedictijnen
gebogen zag over stoffige boeken,
verlicht door een armoedig peertje.
Dat was vaak nadat ik in de refter enkele bekers
koude koffie…
Na een lange dag van discipline
en zes keer zingen in het koorgestoelte,
waar de overburen je nauwlettend in de gaten hielden,
zag ik weer de tuinbaas pater Vleugel voor me
die tijdens het dagelijkse relaxuurtje,
waar hij al jaren niet meer kwam,
ineens kloekmoedig binnenstapte
en mij openlijk complimenteerde
met mijn spitwerk eerder die dag…
Er was een vrome vrouw uit Egmond-Binnen,
die vele diensten aanwezig was, ze leek me
een verwarde ziel en even eenzaam als mij,
ik een kloostergek en zij een dorpsgekkin,
maar ze deed altijd superaardig tegen mij
en wieweet hoeveel ze onbewust in mij heeft
verlicht tijdens die hellesferen.
Er was een oude pater, die liftend op en neer
ging…
Met de griep in mijn magere lijf
vroeg ik de kok om een sinaasappel,
die hij me weigerde te geven, waarna
ik de abt om hulp vroeg en op zijn
gezag gaf hij braaf de oranje bal.
Tijdens de dampende afwas snauwde een
dikke monnik mij af en dat deed me zo zeer,
dat ik naar buiten vluchtte en geweend heb
als een laatste overlevende van een veldslag…