Mijn tuin, ach zo reusachtig is hij niet,
’t Heeft weinig weg van de Oostvaardersplassen,
de kanten zijn wel dicht begroeid met riet.
Wat daar niet leeft in ’t water, kruid en grassen.
Toch voel je dat de boel is aangelegd,
ondanks de reiger die stil staat te vissen.
En aan de krulwilg kleeft een bonte specht;
de pimpelmees speelt lustig in…
En een blijde schrik
Verstelde haar, het werd een oogenblik
Waarin ze niet dacht, vol van zoet gevoel
Van dartelheid en overmoed -- en koel
Lag nog de wel -- schroomend deed ze een stap
En zag haar eigen blozen, voor een lap
Weerspiegelend blauw als een rood robijn
Op hofgewaad.…