Een paardenvlieg, een lanterfant,
Die rondvloog over 't land,
Bleef bij de korf der bijen staan,
En zag haar arbeid aan.
‘Hm!’ riep hij, ‘werken zie ik graag,
Maar niet zo bijster traag,
En niet zo stijf als jijlui doet:
Ik hou wel van wat spoed!
Wat bergt en boent gij dan toch wel
Zo lang in elke cel?…
Jij kondigt jezelf niet aan
met een klop op de deur
een onverwachtse donderslag
Jij slaat toe als een paardenvlieg
wanneer ik verzonken in het bad
genietend van een glas wijn
me langzaam volledig ontspan
Op een droge plek bij mijn knie
zie ik je komen van binnenin
dwars door de huid
het hoofd, de rug, de benen
en zelfs vleugels?…