't Vischje dat, met staart en vinnen
Vlug zich door de golven sloeg
Kon je alles, alles geven,
als je 't hem maar need'rig vroeg.
11.
Doodstil werd het op dien morgen
In den ouden keulschen pot,
Want de beide dwergjes dachten
Aan hun droef en arm'lijk lot.
12.
...Need'rig vragen...alles krijgen...
Alles en... zij hadden niets.
..'…
Maar zoals ik eens aan het strand der zee
Was 's avonds, doch niet was mijn hart te vree
Maar bevend en ongerust -- en zoals toen
Vlak voor de hemel, voor het vermilioen,
Een vogel, een zwart beest vloog, duidelijk
Gespreid op staart en veer: daaraan gelijk
Komt élk ding en is schoon
Omdat het eenzaam is.…