De Vreemdeling
poëzie
Och, hier vervloog zijn kindsheid:
Hij was geen vreemdeling;
Hij kende 't heilig beeldje,
Dat in het eikje hing,
De waterput op 't voorplein,
Die nauwelijks bewoog,
Zo diep, zo kalm en helder,
Gelijk een ernstig oog,
De rooslaar aan de gevel,
De wijngaard op het dak,
En, och, de hand, die binnen
Het koopren lampje ontstak.…