tegen de schittering
van de orion
en door winterse berken
is daar de ruisende
vlucht van vogels
de nachtelijke stilte
vullen ze met lokroepen
naar verten achter de einder
zij zullen de zon
eerder zien dan ik
geluksvogels aangeraakt
door je schepper
je voorname onschuld
maakt me onrustig
jullie onzichtbaar zijn
is als mijn onvervuld…
Op uitnodiging van de koning
kwamen ze langs: armoedzaaiers,
geluksvogels, betweters, dichters,
huisvrouwen, vlinders van de Waarheid.
En ze aten, dronken, zongen de woorden
uit hun longen, praatten, lachten,
zwegen, deden de ogen dicht,
omdat ze deze niet geloofden.…
daar gaat hem weer, hoog
heel hoog boven het koren
zijn vleugelkes propelleren
bidt tot onze lieve heer, hoog
mijnen gebuur komt voorbij
en roept ‘ ah rieg, schoon hè ’
kijk, daar komt hij weer af
amai, ‘ gij zijt een geluksvogel ’
salue fiel, ‘ gaat ge vissen? ’
terwijl het zweet in mijn handen…