1
Een nerveuze nuf schuift aan de tafel.
Knokige handen zoeken
een vingerhoed, het oor van de mok, een rafel,
losgeknapt van de sleetse doeken
die ze ooit verbond tot een lappendeken,
toen ze nog in bont boerde.…
Annemie draagt een korset,
Wat een nuf, wat denkt ze wel?
Poppen, zegt ze, is kinderspel!
't Is heel goed, hoor, 'k laat het niet,
Hé, als ik eens moeder hiet!
'k Smeer mijn bootram dan heel vet,
En 'k ga 's avonds laat naar bed.
Suiker - o, ze smaakt zo zoet:
Voor mijn tanden is 't niet goed!…
."
Van de hitte spraken allen, -
Maar die ene stijve nuf?
Wel, die zei daarbij maar telkens,
Met haar zakdoek waaiend: pf!
In meer dan éne zin, maar ook door dit besluit
Gaat dit verheven dicht gelijk een nachtkaars uit.…