plompverloren golfde ze voorbij
in het koude water van de zee
haar gebronsde huid glom als
een veel te kort moment, een
flits van onverklaarbare schoonheid
het water week voor haar, verdween
alsof een Mozes met zijn staf kon
toveren, alsof een poel van verderf
opeens een scheiding werd van goed
en kwaad, een horizon van licht
dook recht…
uit het knisperen van ijs en sneeuw
stromen zij als heldere gedachten binnen
in dit jaargetij, meanderen zo vol
een lege leegte in die zindert, zingt,
bol staat van verwachting, thermiek
draagt vleugels op, in golfvlucht wiekt
de vrijheid in haar kop, de snavel uit’
een langgerekte toon, fluitenkruid,
geurig hangt de vlag, halfstok gestoken…
ijle lucht neemt vorm en spel
in haar gedaante aan
van zwierig vrij en vrijend licht
te licht om stil te zijn
ze danst haar dans op barrevoet
met vleugels van satijn
ontdaan van zwaar
getooid met licht
met zwier, met geur, met lief en lijf
met heel haar lichte voetigheid…