In het raam een meisje, jong nog en vrijwillig
machteloos, overtollige zwaarte heeft ze
vrolijk naast zich neergelegd: want zij is licht
en vluchtig, in essentie een uitgehold raadsel
dat moeiteloos de kunst verstaat van het verdwijnen
in de alledaagsheid: zij is de fluisterstem,
de vogelvlucht, het trillen van het spinnenweb,
het licht dat uitdooft…
Elk begin is heilig zwanger
van een zwellend universum
ook wanneer je langzaam
je witte bloes losknoopt
doorheen de stilte
als het droge knetteren
van een insectenvleugel
en het bleke zonlicht
zachtjes vallen laat
op je bange schouders,
ik echter ben gevangen
in de diepte van je navel.
Als gulzige zilvervisjes
flitsend in donker…
Jij, vlijmscherp uitgelijnd
op giftig azuur, koppig
en verstard vormenspel,
amalgaam van molm,
versteende stof en zilver,
schenk mij van je vruchten
de bitterste,
opdat ik herinneren zou
hoe de strijd gestreden werd,
paarden waren er, weet ik nog,
besmeurd met bloed en slijk.
Het wordt me duidelijk,
stilaan: alles is een leugen…