de feiten reeds verbloemd
dekte jij de tafel voor twee,
dimde het licht tot nauwe spleetjes
het pastelkleurige jurkje dat ik
laatst voor je kocht, paste goed
bij jouw strakke perzikhuidje
je gouden lokken vielen precies
als gister zo speels
over je slanke taille heen
vanuit de rode streek keek ik
gefixeerd naar jou…
achter de vitrage stond zij, bloeide
rood aan, aan de andere kant
waar haar silhouet haast kunstmatig
bewoog in het felle neonlicht
de straten smaller afliepen
ramen indicaties waren van gezichten…
in een vlucht vol fantasieën
rees ik gewichtloos
boven mijn lichaam uit
ik zweefde alsof ik
in een extase leefde
kronkelend, naakt begaf ik
mij op een groene maagdelijke weide
tussen vonkelende sterren
baadde ik gewillig in
exotische hittegolven
gepassioneerd en vurig
taste ik toe…
dreigend jagen wolkenflarden
over het lage landschap heen
windvlagen blazen machtig hard
het water golft wild over het strand
trekt zand met zich mee
grijsgrauw met witte vlekken
op zijn vleugels, vliegt een meeuw
gecamoufleerd in de lucht
land op een schip, slaat
zijn klauwen om de reling vast
langs de kustlijn een jonge vrouw…
dreigend jagen wolkenflarden
over het lage landschap heen
windvlagen blazen machtig hard
het water golft wild over het strand
trekt zand met zich mee
grijsgrauw met witte vlekken
op zijn vleugels, vliegt een meeuw
gecamoufleerd in de lucht
land op een schip, slaat
zijn klauwen om de reling vast
langs de kustlijn een jonge vrouw…
scheef staan de houten luikjes, waaien
heen en weer met de wil van de wind
scharnieren piepen hoorbaar schor
haast in koor met het druppen
van decemberregen op de dakpannen
waar een vervallen nest onbewoond
nat op een zwangere lente wacht,
meer te kunnen zijn dan een hoopje takken…
ze schreed
haar nachten als spiralen
in een ivoren stilte
vibrerend in een ruimte
die ze droeg als kleed
in nachtelijke malen
woelende kilte
als onwezenlijk
spugende zeeën vol scherven
tot suizende namen
kervend in haar oren
in holle huizen…
de beelden staan haar nog vers bij
alsof het de dag van gister was
hoe ze daar zat in die kamer
van drie bij vier
het was januari hartje winter
piepend ging de deur langzaam open
een walm van sigaretten en bier
drong naar binnen
berekenend kwam hij op haar af
zijn ogen rood doorgelopen
stonden scheef op zijn brede gezicht
angstzweet…