licht
met de kleur van metaal
gevangen in jouw ogen
vonken spatten over
hoog
in de kale toppen
van de bomen
fluistert jouw stem
ik waai mee met de woorden
vurige handen ontdekken
verse sneeuw zacht en zoet
het proeft naar bijna
voorgoed…
liefde is lente maar
het sneeuwt in mijn hoofd
het hagelt in mijn buik
felle buien de vorst
nog onder mijn huid
de kou wil er niet uit
dan kiert achter de wolken
schuchter en pril de zon
een eerste vluchtige zoen
naast mijn oor ik word
warmer en warmer ga door
ja ga door…
in de tuin van haar geest
op armen vol rozen
wiegt ze het kind
zachte geuren
zoete woorden
gedragen door de wind
in de tuin van het huis
huilt ze met het kind
de druppels vallen zwaar
op het groen
in een bed van nat gras
vlijt ze
het kind dat er ooit was…
vannacht zag ik je zwaaien
onder de kale bomen
bij het kruis
vannacht hoorde ik je roepen
tegen alle stormen in
ver van huis
vannacht proefde ik jouw angst
op de versgevallen sneeuw
zacht geruis
vannacht voelde ik mijn tranen
in donker land de pijn van
nooit meer thuis…
handen
met bruine spikkels
gevouwen
in een gebloemde schoot
de pop ligt op tafel
het leven
achter gesloten ogen
aan de binnenkant
de wereld
achter dichte deuren
aan de buitenkant…
in een cirkel van licht
dansen zij het leven
voetje voor voetje
op de ochtendkrant
en na de puzzel is er thee
zij blazen trompetten
beroeren de snaren
in de stilte tikt
de klok een eenzaam uur
en na het brood schatert de t.v.
over wild woest water
langs kroegen in de stad
met de rollator
uitbundig samen
in de aanleunwoning voor twee…
ik voer je mee
langs vrijgevochten luchten
het bed
een geheime plek voor twee
achter gesloten ogen
kleur ik je vurig
rood als bloed dat
bonkt in borst en buik
warmte laat stromen
vannacht
wil ik jou voor mij alleen
in het donker
van mijn dromen…
toen de dag niet meer bestond
toekomst een verleden kreeg
stonden zij verloren
in het donker samen
bevroren in de tijd
zonder weg en zonder woorden
alleen in de verlatenheid
nu gaan zij de weg terug
niets heeft meer een vaste plek
in die eeuwigblije kamer
tussen bad en babybed
verliezen zij de tijd
tastend in het donker
raken zij zichzelf…
er waren bergen met witte dorpen
en altijd een weg
die kronkelde naar zee
hoog proefden wij de hanen in stilte
een stoofpot aubergine
eelt op de handen
er waren stranden met rotsen en stenen
het hete zand
wij dronken wijn uit gekoelde glazen
en altijd rook het naar afscheid
op rechte stoelen
aan een tafel
ergens een plein
in een hart…
woorden fladderen
in mijn hoofd
als vleermuizen
in de vroege zomernacht
doelloos
schieten ze voorbij
als aangeschoten
duiven van klei
tuimelen ze omlaag
in een vrije val
woorden
die ik morgen
schrijven zal…