Hemels staan op mijn hand gebogen;
ik zing mijn lied -
zon en maan draag 'k op mijn ogen,
ik sluit ze niet.
Zeën kome' aan mijn voeten breken:
zij missen kracht;
zwart maakt hij alle hemelstreken,
mijn vriend de nacht.
Dieren springen op tot mijn schouder,
mijn hoofd blijft stil;
ik word niet bleker - enkel ouder
mijn trots, mijn wil…
De maan roeit brandend
langs 't wolkenrif,
en 't bos is paars:
vergiftigd. -
Poel en half open pad
vol hete bramen,
fel en rond
in geur.
De vlakte, een fletse ruiker
en de lippen droog;
sterren vallen
als dauw.
Gestalten jagen woest:
saters in horden;
en hun grijze adem
is zichtbaar.
Nimfen, bloemwit
met groene haren
vluchten…