In vroege morgen tast
licht langs gevels
vindt een raam
klimt binnen
strijkt langs randen en stijlen
geeft langzaam plaats
aan kasten stoelen
glinsterend glas.
Licht speelt in glas
glas daagt het licht uit
geeft geslepen, zachte weerglans
gebroken, flitsend weerlicht.
Hunkerend samenspel als
lichaam en geest…
Voortlopend weet ik niet
waartoe of waarom,
achterwaarts zie ik niet
waar het ooit begon
Ik wandel maar door,
proef het voor en tegen,
zie bomen in bloei
zoals liefde zich meedeelt.
Ik vraag niet meer naar
einde of oorsprong
Het pure bestaan lokt
tot een verrukkelijke val.…
De werkelijkheid zie ik
door mijn raam
mensen lopen voorbij
de tuin driftig gesnoeid
lantarenpalen stijl overeind
een grauwe ochtend in maart
Twijfel over het zichtbare
want wie is die man
achter dat raam
zijn bestaan nooit verklaard
dromend over de balans
van wat hij won of verloor.…
De tijd raast voort
aan alles voorbij
tot aan vergetelheid
De tijd kruipt om
stort in mijn brein
onrustige leegte
De tijd komt er aan
belooft alles goeds
stralende verwachting
De tijd lijkt oneindig
verpulvert eeuwen tot seconden
maar blijft onbegrepen
De tijd gaat door
al is het einde daar
geen beginnen meer aan.…
Het hoofd teder gebogen
de hand aan de rand van haar hoed
met vast gebaar
tegen de harde wind
Haar borsten toont zij met trots
rokken wapperen om haar lange benen
die dansen met sierlijke passen
spelen spot met de wind
Zij schrijdt vastberaden voort
niets kan haar deren
Al zo lang bewonderd
mijn bronzen beeldje op tafel.…
Met weerzin borg de violiste
haar instrument in het foedraal;
in haar oren nog wat vals gekerm,
niet wat Bach 'es had gecomponeerd.
Haar publiek onrustig
van de krasse dissonanten
beloonde afgemeten met applaus
voor wat Bach 'es had bedoeld.
Haar ogen spetterden verwijt
in de richting van de pianist
die onbewust van de commotie
nog bijkwam…