Je hebt me op mijn ziel getrapt.
De bloemen zijn geplet.
Uit wat voor vaatje je ook tapt,
de bakens zijn verzet.
Ik heb je te hoog ingeschat
als zelfbewuste vrouw.
Nadat je me had liefgehad
verdween de passie gauw.
De zelfkant van jouw eigen ziel
zat meestal goed verstopt,
tenzij er wat te zwijgen viel
als jij iets had verkropt.…
De betweter is opgezouten.
Er was reeds maagzuur opgerispt.
Vandaar dat ik nu eerst moet bouten,
steeds na beklag werd ik gegispt.
Ik koester nimmer oude koeien,
gedregd uit sloten vol met drab,
hoewel men vindt dat zulks moet boeien,
klootschietend tijdens achterklap,
bij borreltafels tussen schrootjes,
waar plebs gedwee saamhorig…
Geld was niet zo mijn ding,
ik was vaak lauw geïnteresseerd,
had het meestal niet bijster nodig,
totdat de Staat had gedicteerd:
`Wie niks heeft is thans overbodig!’
Want Geld is schaars, Europa zuigt.
Men mag het haast niet zeggen.
Want:`Welvaart is de bron van vrijheid
die in het Westen is bevochten’.
Een straffe Europese krapte…
Mijn ziel, wat trek je aan mijn wezen.
Wat is het dat mankeert?
Je hebt toch niets te vrezen
zolang mijn zijn floreert?
Ik heb je ooit in trots aanbeden
als sieraad van mijn geest.
Om jou heb ik geleden,
ben ik je trouw geweest.
Mijn ziel, waarom toch zo benepen?
Ben je niet goed gevoed?
Ons ego scheurt aan repen
als jij zo lullig…
Baanbrekend kan men zich vergissen:
geneugten worden ingehaald,
de psyche wordt iets uitgerekt.
Een schaamstreek waar wat haren missen
verheugt zich dat ze wordt vertaald,
ondanks dat niets is uitgelekt.…
De maatschappij aanvaarden
is kwestie van ontzag
voor opgelegde waarden,
zelfs als men je niet mag.
Je bent voor leuks niet nodig,
maar wordt correct bedankt.
Je ziel lijkt overbodig,
daar die geen heil ontvangt.
Men zal je nergens weren,
je wordt beleefd geduld,
doch moet respect ontberen:
`Dat is niet onze schuld.'
Mijn molenwieken…