als mijn ogen je ogen vangen
onzeker maar willend
doordring ik in het moment
laag na laag je zien
en laat me woord voor woord
je wereld influisteren
verdrinkend, bovendrijvend
adem happend en weer wegzinkend
sijpelen we zo maar wat
als bronwater rijk aan mineralen
en begrijpen ogenschijnlijk
dat kijken met twinkelkracht
de weg wijst naar…
met vallen en opstaan
verankert beetje bij beetje
elk voetspoor mijn gehechtheid
bij elke stap de gedachte
hoe duizelingwekkend je
aardigheidjes mij aantrekken
met spreidarmen vang ik je walswind
je stof uit rulle grond gewaaid
poedert mijn gezicht
onontkoombaar is de terugkeer
naar mijn gang van kruipen
met opstand en verval
beetje…
uit de nevelen zonder begin
tolt blauw gestaag rond haar as
ongewoon gewoon nietig in het al
heelt ze geslagen door mens
en meteoor haar wonden
ze spreekt niet, stelt geen vragen, maar
ze huilt, ze vloekt
boombuigend over weggegomd groen
druipen stormnachten haar leed
verzinkend in een zee tranerigheid
zuchten golven zich te pletter
ze…
woorden radbraken gebroken
ijsblokken uit mijn mond
kus ze tot zoetwatertaal
drink me strelend langs je tong
voel me naar je hoofd stijgen
ik lig zwaar op de maag
mijn woorden sijpelen nu
stroomopwaarts in je bloedbaan
en kneden je hart tot het mijne
alles wordt stil nu ik snuffel
in je romp en passages
neerpoot op elk orgaan
rood…
als wolken zich verliezen in elkaar
en fluisterende regenmuziek
in plassen ritmisch ruist
als brandend water onder
rijzend maanlicht flikkert in zichzelf
als glans je ogen bedekt
en tranen opwellen in het donker
als voeten je sporen volgen
en straatstenen tijdloos treuzelend
je vervoeren naar wie weet waarheen
als iemand je lippen zoekt…
zo dicht ingebed
in de schelp van je schoot
kraaide ik op het
klikklakken van de koekoeksklok
het fluweel in je stem kleurde nooit
buiten het lijntje van je harlekijntje
gedragen door je melkzachte handen
was ik te klein voor de wereld
maar voor jou toch een beetje groot
vleugellam in warme armen
luisterde ik naar je wijsje van het sijsje…
met vallen en opstaan
verankert beetje bij beetje
elk voetspoor mijn gehechtheid
bij elke stap de gedachte
hoe duizelingwekkend je
aardigheidjes mij aantrekken
met spreidarmen vang ik je walswind
je stof uit rulle grond gewaaid
poedert mijn gezicht
onontkoombaar is de terugkeer
naar mijn gang van kruipen
met opstand en verval
beetje…