Waar twee zich kussen voor de eerste maal,
zweeft lang op dat plekje als een hemelstraal;
lang geurt daar het mos; zwoel aêmt er de lucht,
wen ieder twijgje als van weelde zucht.
En de boom schiet vroeger in bot en blad,
of een zomerse regen geregend had;
luid schalt door de lovers der voog'len lied
alsof 't feestdag ware, - en dat is 't toch…
Wie zit daar langs de bevrozen straat
in witte mantel en blauw gewaad?
Wat bergen haar mantelvouwen?
Wat houdt ze tegen haar borst gelast?
Wat prangt zij zo warm met haar armen vast?
't Is Onze Lieve Vrouwe...
'Onze lieve Vrouwe van Vlaanderland,
wat zoekt gij op dit verwoeste strand,
van bommen doorwoeld en granaten?
Geen hutje…