Toen ik in de trein voorbij reed en je zag, tussen oorverdovend stil
geluid, de wind verlaten wit tussen de takken, zó breekbaar.
Je stam een zachte, zoete zuurstok, maar niemand proefde je; behalve ik –
ik heb jouw alleenzijn verbrand in de haard en
samen zitten kijken naar gezelligheid.…
mijn handen in de lucht
spelend
met een witte ballon
wit
vrede
als een speelbal van de wind
tollend
alle richtingen
verdwaald
in de blauwe lucht
een harde schok
laat hem
verdwijnen
tussen de wolken
alleen de wind blijft achter…
In de warmte van het haardvuur
zit ik
mijn benen kruislings over elkaar
Mijn pen krast
de letters vormen zinnen
vol warmte en vreugde
vol vrijheid
Ze hebben mij de warmte ontnomen
ik ontsloot mij voor het koude
Ze hebben mij de vreugde ontnomen
mijn hart doorboord met een mes
dansend in het vreugdevuur
mijn bloed gedronken…