Laat mij één keer in water met mosgladde keien
waterwindsels om mijn middel
Van een zwarte stoel van Thonet, het touw
door keukenlicht, mijn spijt die kokt
Klassiek in bad, met lemmet aan de pols, dressed to
kill, mijn dood stinkt niet
Alsjeblieft geen trein, zo mannelijk, niet klein genoeg
Ik zou drie keer willen doden
Een kind, een volwassene…
Mijn verzameling leeg houden lukt alleen door
te verzamelen, natuurlijk werk ik aan de verzameling
van alle verzamelingen, dat is wat ze tegen me zeggen
alsof ik niet weet wat leegte is, ik drink graag absolutie
hou toch op
Niemand wil mij met nul ruilen, maar ik houd me aan
de regels, mag ik nu eens verdrinken wanneer ik dat wil?
Ik wil vallen…
Een met wanen ver in West, een schooljuffrouw op hoge
poten in de Clauskindereweg, maak met haar niet die grap
een stewardess aan de Sloterplas met twee jongen nog
een haperend hoofd, een toetje als je het ons vraagt.
In de eerste keuken van die dag schuur ik het gele vet
van de tegels, wat geheid het hele zomerrantsoen van twee
uur kost, maar…
We zijn bij elkaar gedobbeld en zijn donkere handen
zijn mij onbekend, die kleine botjes als takjes
onderhuids ruiken naar tabak en dure poeder
hoeveel kinderen hoeveel vrouwen wonen er in die handpalm
ook je dood.
Zijn lange nagels, die jagen mij vrees aan voor straks
als we
maar eerst die hals uit, die nauwsluitende Sehnsucht.
Wat doen ogen…
Ik ga mijn eigen dood uitkiezen, ik ben een vinexvrouw,
geen buitenmeisje.
Ik loop in mijn vlinderbroekje op het terras, ogen ploppen
overal uit, uit mijn benen, mijn buik en mijn broekje is zo klein
zacht en zo champagne, hier in deze wijk met houten kades
zonder water, waar meisjesbenen tegen de gevel groeien.
Ik ken een zwaluw die veren…