als de nacht nog stil is en een enkele ster
nèt door het zachte wolkendek ontbloot
in schittergloed zijn licht verspreidt van vèr
onaantastbaar schijnend voor verval en dood
zie ik een glans, die ons na lichtjaren bereikt
wellicht gebroken in het tijdsgewricht
eeuwigdurend, zoals het hier op aarde lijkt
een vast punt van duurzaam schijnend licht…
je ging weg
en nam de zon mee
en een stukje van mijn hart
alles lijkt wat grijzer
maar tòch ben ik wel wijzer
dan te zitten treuren
ik maak mijn eigen kleuren
en die zon
komt ook wel weer
terug met jou…
de morgenzon wekt de wereld om ons
krijgt een lichte glans, een schijn van vrede
duidelijk waarneembaar, doch breekbaar als glas
dat splinteren zal door alledagsgeluiden
en door geen mens ter wereld
instand gehouden kan worden…
dag nacht, neem je duisternis
maar als rokken bij elkaar
vlucht weg op hoge benen
de horizon nemend
als laatste horde
daarmee plaatsmakend
voor een kille winterzon
hul ons weer in nachtelijk zwart
als de zon haar avondrood
om zich verzameld heeft
en in roze mijmering
achter de kim verzinkt…
stemmen in de wind
vergaan als grijze as
géén die ze ooit weer vindt
de plek weet waar het was
dat men ze horen kon
o, mocht ik toch eens weten
waar is der stemmen bron
of is ze al vergeten
die stem zo zacht en teder
die fluisterend mij zei:
we zien elkaar straks weder
want jij, jij hoort bij mij...…
kale rotspartijen, zand
droog en dor in ’t zonnelicht
ik voel verwantschap met dit land
want even star is mijn gezicht
en zoals plots een boom ontspringt
’t landschap verrassend doet ontwaken
kan, als ineens mijn lach opklinkt
die lach het masker levend maken…
’t Is bijna vijf uur in de morgen
Nog dekt het zwart de sluimer zacht
En weet zich in haar veilig geborgen
Die zich liet wiegen door de nacht
Ik sliep de slaap der rustelozen
Niet meer dan enk’le korte uren
Waarin ik even mocht verpozen
Een droom, hoe kort slechts zou zij duren
O, mocht ik toch eens langer blijven
Waar vredig dromen mensen…
De prille groensluier van de lente
Verdiept zich tot rijker loof
Een enkele dag doet zijn jas al uit
En behaaglijk lopen de terrasjes vol
Zorgeloze mensen, allemaal vrij
Om te doen waar ze zin in hebben: niets
En op de achtergrond zoemt de zomer…