Dikke Dinges was verscheiden,
in zijn Heer en litjemaux,
de professor kwam en zeide:
`Hum, Hum, Hum, ...' en liet het zo.
Doodkist werd besteld, gemeten,
afgebiesd met plint en lat.
die, met zillever besmeten,
krap, fataal en poenig zat.
Zeven bidders wiegewankten
in d'r grafgezanten vlijt
met de kostbaar ingeplankte
vieze dikke dooiigheid…
Hoe heb ik jou, mijn Rotterdam teruggevonden!
Je huizen aan puin en je havens vernield!
Ik voelde mezelf bij jouw aanblik geschonden
en vloekte; een biecht hoezeer ik van je hield!
Het krommende straatje waar ik werd geboren,
de school en m'n honk... Het is alles vergaan!
Ik zag nog alleen een geblakerde toren
in het gruis van vermorzelde jeugdjaren…