is het de hond
die uitkijkt wat komt
of de man met zijn verre blik
waar ik in kan drijven
de twijfel van het wachten
opstaan, weggaan niet meer zijn
ik herken het geluid van de trein
dat ze trouw zijn aan elkaar
de verbinding losjes toch vast
alsof ik hen kon vangen…
Ik droom een oud hart bloot
zijn ziel hangt aan een draadje
Het was toen ik Descartes las
over de pijnappelklier, de erwt
of het denkende ding zoals hij
de ziel en het vlees kon splijten
Dat lichamen kunnen verstrengelen
benen, armen, een hoofd, jouw
buik op het buigzame gras
met niets tussen ons in dan
wat aan een draadje hing…
in de tuin die het gras
vochtig draagt
zie ik kikkers dansen
de lange ledematen
op het stof dat kan veren
een zomerlang
we zochten salamanders toen;
de keien draaiden
en oude huid verpulverde
dat je niet begreep
hoe dat toch kon, de verandering
het gras was langer
de armen en benen kort…