de weg naar jou was niet zo lang
in uren dan, dat ik op
klinkers liep, het rulle
zand mij naar de leegte riep
de weg was wel wat smal
de witte streep wat vaag
getrokken in het midden
alsof ik weer naar
vroeger keek en leunde
daar waar de plek zo voelbaar
was in mijn herinnering
de wereld als een kinderwagen
naar mij keek in baai omlopen…
de wind lag stil in lauwe lucht
terwijl ik kuierde naar jouw
gesloten graf
ik rook de geur van rozen nog
die ik had neergelegd
in 't dunne twijgenhout
een bloeipartij
waarvan ik dacht
de vlinders vliegen lang genoeg
wie zou me storen daar
waar de verwarmde bloem
zo roerloos lag op jouw gezicht
de schemering bedroog
de avond viel…
het hemelraam staat open
terwijl het glas-in-lood
de nacht in staart
een wolkjesrand draagt
mijn gewicht, niet
zwaarder dan een ziel
onhoorbaar ben ik daar
omgeven door het
stille licht
beneden is het bijster koud
het wintert overal
in asemtocht
mijn dode blik richt zich
in orkaangeweld
het oog naar boven
een kille wolk
sluit…