Vroege zonnestralen schieten
door ontwakende ogen
in een gesluierd gezicht
Dreigend grijs gedonder
wordt vlotjes ingeruild
voor blauw met stapels wit
Aantrekkende wind
brengt de zee dichterbij
zilte lucht rust even uit
op mijn flauwe huid
Het zwerk van deze stad
biedt werk voor duizend Turners
Vanuit een hoge toren
raak ik haar…
Zij denderen
door het openstaande raam
mijn hotelkamer binnen
Tergend langzame seconden
razen oorverdovend
door mijn hoofd
Onafwendbaar
blijven ze komen
als duivels in de nacht
Een vriend van overdag
die kalm zijn kilometers maakt
is bij toverslag veranderd
in een briesend monster
dat ijzeren stangen vreet
en mijn hersenen doorboort…
Wij knikken naar elkaar
hij weet waarvoor ik kom
Zijn handen begrijpen
de taal van mijn lichaam
Met zijn vingers
opent hij poorten
laat energie weer stromen
Alleen onze ademhaling spreekt
Dan vindt hij het voorvoelde
masseert de koudebrug
Hij tast mijn heupen af
en duwt zijn duimen
tot op het bot
Ik kreun
Niets staat los
van…
De fysicus
breekt het witte licht
tot kleurrijke stralen
De slager
hakt een varken
in hapklare brokken
De scholier
ontleedt de zin
in zielloze delen
Als zij
de scherven gaan lijmen
komen ze schromelijk tekort…
je aanraking vloeit mij aan als een tsunami van geluk
pluk de wierook uit mijn kelk zodat de geuren
opfleuren voor het raam van je heerlijke naam
je vloeit mij aan, mijn god, als een elixir van leven
beven de schaduwen van de wereld niet van angst
hun vangst is onherroepelijk –geboeid tot de dood
maar rood loopt je bloed mijn slagaders in…