De jonge beuk
die altijd
in zijn schaduw stond
groeit in het licht
de ruimte dicht
en fluistert
in het duister
naar de afgehouwen stam:
“Ik mis je zo,
je zuchten en je kreunen,
je steun ook in mijn rug”
maar hij hoort
niets meer terug,
geen tak ziet hij meer wuiven
alleen de grote paddestoel
op de afgehouwen stam
lijkt een klein stukje…
De klimmer had een rotsvast zelfvertrouwen,
Dat bijna leidde tot zijn Golgotha,
Hij kreeg de zaak weer in control zodra
Hij, met zijn mes, zijn arm had afgehouwen.
Beneden sprak de arme man ontdaan:
‘Groeit dat dan niet gewoon vanzelf weer aan?’…
Mijn verleden - een afgehouwen stam
bezweert het donker eert het eerder licht.
De wereld draait nu de schemering in -
flitsend doorkruist een meeuw het licht.
De dichter staat erbij en kijkt ernaar,
verlangend naar oorspronkelijk licht.
tekst 121207 herdicht…