Een stem zegt zonneklaar:
haal neer je huis en bouw een boot!
Ik vlecht van riet een vaartuig groot
en dicht met pek de naden.
Het water stijgt, ik vaar als inval-
kracht als veerman zonder vracht
verdronken oorden over en zie
dat wat er drijft geen vissen zijn.
In de vierde wake raak ik verstrikt
in lange draden van verwrongen
en verstomde…
je stem ben ik vergeten, woorden zijn in tijd vervlogen
nu ik je hoor en zie is de herinnering terug
de opgeheven arm, je balansarm in de Gilgamesj-voordracht
plotseling reikt de arm naar de zaal en raakt me bijna
wil je afstand scheppen, wil je iets aangeven, vragen?
soms het een, dan weer het ander?…
Wie kent die brombeer nog
uit Pietje Bell
die zuurpruim was de personificatie
van nooit eens ja maar altijd
die negatie
van homo ludens in de contramine
da capo in mineur tot aan al fine
hij had als buurman niks óp met dat stel
die schoenmaker, met zoon voor galg en rad
avonturier, maar met een gouden hart
als bendeleider van de hand…