Naakt als een asperge
puilt ze uit het groen velours. Ze lacht.
Even licht zijn waakvlam en de klimop
van zinloze brieven die de wind
vroeger zichzelf schreef.
Een sleutelbos rammelt.
Zijn hand trekt het schuifslot los.
Bomen moffelen met hun wortels.
De geur van vers brood waait
ongewenst aan van straat.…
We dolen nat en droog, klam en kwiek in een richting
Door dalen, bergen, rivieren, grotten, woestijnen
Demonen liggen likkebaardend op de loer
Aardmannen, trollen en wargs mogen graag klauwen
naar de weke buik van vrede en velours
Er is altijd een Sauron die zijn duivels ontbindt
Mensen, Dwergen en Elfen staan dan op daar
waar altijd wel…
dwarrellicht als zon door een bladerdak
beschijnt de vandalen die jouw podium delen
ik schuifel wat langs de rafelige randen
en knars je scherven diep in mijn hiel
je woorden leiden langs spiegelwanden
reflecteren silhouetten van verborgenheid
een zijdeur lonkt met de geur van buiten
laat mijn wil wentelen in je palmende hand
tot vallend velours…
De morgen kleedt zich in velours van
stilte, de zon drapeert z’n stralen in
de bedstede, tekent ornamenten op
een vergeeld plafond, vluchtig contrast
van vlinderachtige licht, de nieuwe dag
heeft zich met open armen opgericht,
om ons z’n beste uur te gunnen.…
de bus lachend naast je zit
Het rollen van een glazen knikker op de stoep
doen je ineens weer denken aan je oude straat
waar je met het liefste meisje uit de groep
spannend verstopt zat achter het brandblusapparaat
Maar ook de gedempte kleuren van een mooie roos
geven je warmte als je plots je moeder voor je ziet
In die jurk van donkerrood velours…
ik, als groteske judas, koningsvisser of velouren zanger van retro-pop
raakte bedwelmd door de genadeloze insinuaties van je lichaam, je schuine blik
gij werd mijn levensangst, mijn vlammende moedermoord
mijn lief, mijn dier, mijn buidelvrouw
ge zoekt me, ge vervult me
ge zijt mijn eikpunt en mijn absolute paradox
in al haar goddelijke implicaties…