De gekte waart hier rond in witte doeken,
Geruisloos en gestadig slaat zij toe.
Het is een lief soort kolder, je moet zoeken
Welk kwaad zij doet - maar plotsklaps ben je moe.
Je rede of verzet zijn niet toereikend,
Geen aards begrip aan deze pest gewaagd.
Geleidelijk als op een golf gelijkend
Dringt ze naar binnen, zelden ongevraagd
Maar…
Of wellicht een meer
vrijwillige assimilatie;
Vereniging van de gebaande paden en weer terug...
Want zó verlies ik mij in vliegende dagen,
dag na dag, week na week
dat zelfs de klok eraan bezweek en ik:
welke dag de dag? mijzelf moet vragen.
O de tijd vliegt door mijn hoofd.…
liefde en het alter ego als grijze
muis in het nauw, ben ik een kwezel
die de vrede niet kan vinden, ik wordt
geveld door beide goden, zo wordt ik bij
hun slachtoffers geteld, moet ik leven
naar het oordeel van de doden, moet ik
kiezen zonder beide te verliezen, maar
wat geeft het, ik weet nog steeds niet wat
ik ben of toch slechts een assimilatie…