de schemer valt, verstomt
de taal van vogels rond
de kloosterplas
in de verte dooft een hoeve
haar vensters, blaft nog laat
een waakzame hond
dan wordt het stil, raakbaar stil
zwijgt alles in en om me heen
rust mijn blik op de vage einder
tast naar wat onzegbaar is…
Knisperige bladeren met een sepia geheugen
hopen zich op tot lijkenpiramiden
en operahelden zonder tooisels
tellen hun jaarringen in kloosterstilte.
Zwijgzame bomen, ontvoogd en onttakeld,
als gekromde denkers van Rodin.…
gaf ik u de zinnen
als spinnende kat in de schoot geworpen
uw stem verbonden met kloosterstilte
duwde mij in richtingen
welke buiten mij stonden
ik verzoop
in vrouwen die wuifden
als maagden in volle maannachten
ik blies de kaarsen uit
en nam hen tot mij als witte kruiken
daar ik achter hun ogen enkel u zocht
ik verbleef als toerist…