Dorian, baron van westerflyr
toog met zijn makkermaat arnoldus rufus
naar het mariekenwoud van heumens oord
contrei der wilde slingerende wingerds
Ongestoord ligt valkuil in een valkuil
Een oehoe vliegt plots uit zijn middagslaap
in zonderlinge solovluchtformatie
zoekt hij in allerijl heil in het amber
der deemsterende schaduw
van haar…
ze vertelde verder, ging het land op
en droeg appelspijs voor de meute uit
watertanden stonden bloot, ogen groots
zo zou mijn vlakke land in brand gaan
pas veel later zou men haar begrijpen
deze woorden, deze bekanst onvervalste
schoonheid, eenvoud en gretige warmte
deemstering viel in, kinders indachtig…
ingesneden in het vlees
een diepe wond waar bloed uitsijpelt,
ik wijs, zit voor zijn droevige kop op
de knieën, ‘ iets wat wij meer zouden
moeten doen’, kon ik zijn poot maar
bevrijden, ‘ dan licht hij hem omhoog
zegt vragend, ‘ mensenbloed stinkt
het vlees is te roze, is al verminkt ’
terwijl ik schrik heb, die koperdraad
lospeuter, de deemstering…
Daar bloeit aan m'n venster
In purperen kleed
'N blom die van name
"De Nachtschone" heet
Ik peinsde dat zij 't me vertellen wel kon
Omdat zij bij deemster te bloeien begon
Maar nachtschone zweeg met het geheim van haar land
Toen ben ik gaan zingen, zó van zachte trant...…