wentelend
in de volstrekte eenzaamheid
van een absorptienevel
mat ik mij een maatje aan
en werd als dubbelster verschoten
radicaal lichtvaardig waar-
genomen met een boeggolf
en een plasma-
staart in de walvis
bracht licht
uit krakende luidsprekerconus
klinkt onbestemde pruimenmoes
van afweer
en rukt na eeuwen rede
mentaal onweerbaar…
Op ’t nikkel
Schittert een dubbelster, oranjerood
Aan ’t einde van de laan, om me op te vangen,
Staat, groot, de zon. Voort vlieg ’k, in vreemd verlangen
naar iets — onzegbaar, tijdloos: liefde-en-dood.…