Neergestreken in
herfstgevlochten schijnsel
waar onder en boven
een achterhaald bestaan leiden
de zwierige zuidenwind
ongekende luchtstreken meevoert
en de vale zon tinten tovert
de IJssel meandert langs
zware en ijle dijken
het grijze water graast oeverloos
wil het vuur beteugelen
op frêle vleugels aangebracht
een uithijgende ranke…
dooi druipt en drijft
en tikt de takken los
mijn tuin komt weer tot leven
de vogels uit hun schuilplaats
door poes even verdreven
dragen zij hun lied
aan 't nieuwe scharrelen
en de vrijheid op
'k verbeeldde mij
een winterkoninkje heel trots
voor goudhaantje
nog te verlegen…
‘Goudhaantje. Die heeft zich natuurlijk weer extra opgedoft.’
Toen de laatste zangvogel zijn lied voltooid had, keken de mussen elkaar aan.
‘Wat vonden jullie ervan?’ vroeg de eerste mus.
‘Matig,’ zeiden de anderen. ‘Beetje hetzelfde als vorig jaar. Weinig vernieuwing en nikserige teksten.…