boven op ’t duin zit hem te kijken
statig en fier, bitteke roestig
zijn kop in de wind, wapperende
pluimstaart, bijkans een oude graaf
hij ziet mij, ruikt mij, maakt mij
kwetsbaar en klein, bekanst bang
doorheen de duindoorns en bramen
ga ik op hem af, voel iets machtigs
voor mij, beef en worstel met vragen
een klein konijntje springt…
Met een heel, heel klein geweertje,
Dat gaf niet zoo'n grooten klap
En dan ging hij op zijn klompjes,
Met zijn konijntje vlug op stap.
7.
Zóó nu wist dat dwergenpaartje
Zich te schikken in zijn lot
En zij leefden vele jaren
In hun omgekeerden pot.
8.
Toen, wie had dat kunnen denken?…