Als bij een wankel spookschip
op de Grote Oceaan
klimmen gedrochten aan boord
voor het nog verder
uithollen van mijn bestaan
Of ik nou naar het vooronder
of naar het kraaienest glip,
ze worden nergens door gestoord,
als aasgieren pikken ze toe,
tot mijn laatste stukje verzet
Ze sollen met me, al ben ik hondsmoe,
hun kwaadaardig sadisme…
In het eeuwig groene seizoen
ga ik wonen
in een boomhut
hangen
tussen
hemel en
aarde
bij bolle bries
deinen
als in een kraaienest
nest
om nooit weer
uit te vliegen
roerloos meeruisen
met de diepgroene
branding
wachttoren
uitkijkend over
de vrijheid
observatorium
voor
ongekende
constellaties
verrukkelijk liggen
stilzittend…
bunkers kaal uit duinen zweren
wieken zich stralen door de nacht
als dorsers die de polders scheren
grauwend uit zwarte duisternis
hoor ‘k schepen en baleinen hoornen
weergalmend in d’onmeetlijkheid
van trage lankmoedige tonen
bundels priemen door mist en zwerk
klauwen verloren, blind en koud
heel desolaat duiden ze ‘t land
aan kraaienest…
lief, de tijd is voorbij,
er zullen geen stemmen meer wonen
in mijn hart
geen vogels boven het koren
geen lam in de wei
en geen onrustig waaien
in mijn oogopslag
geen kraaienest in de mast mijn dag
om naar je uit te kijken
geen golven breken nu meer
aan het strand van je naam
geen schelpen als lege open handen
liggen aan het strand van mijn…
Een matroos in het kraaienest
kon niet zwijgen over haar wijkende lippen
met zijn zwijmelziek gezang
Ooit was zij in brons gegoten
maar ze brak uit haar gestolde pose
en verscheurde mijn tam gemijmer.…
De zeilen zijn versleten en de masten
vertonen diepe kloven en houtworm, soms
klim ik naar het kraaienest om keihard
om mij heen te krijsen, zwaar verbitterd
om het zinloze geklots van de golven
tegen mijn oude kameraad.…