dit,
nu nog
klein van
stuk, dit vers
groeit woord voor
woord tot iets moois
totdat het aanzwelt tot
een afdalend zinnentrapje
een afgang van wel tien treden;
nu zijn we toch echt wel beneden…
ik schreef
kleuren op
je huid
trapsgewijs
van licht
naar donker
je onderging
de steek
van het
puntig pluis
gelaten gaf
jij niet thuis
in emoties
die de kop
opstaken
voeren wij
op onbekende
wateren
gingen nergens
heen in het intens
verlatene waar
aantrekkingskracht
geen baas over
de polen was…
Het leergierige Heintje vraagt: 'Pap,
wat betekent "vergrotende trap"?'
- En z'n pa zegt: 'Ik zal het verklappen.
Elk bijvoeglijk naamwoord heeft trappen:
een drietal. (Vier minder dan zeven.)
Ik zal je wat voorbeelden geven:
van "fijn" krijg je "fijn, fijner, fijnst"
en "klein" geeft je "klein, kleiner, kleinst".
Hij vervolgt…