Hoe is het mooglijk dan
Dat men u vangen kan
Vogel, gij licht van pluim.
Vliegend door het ruim;
Die langs de loverhang,
Nachten en dagen lang,
Ons stemt tot goede luim
Door klank en zang.
Gij zit thans in de kooi
Treurig, niet half zo mooi
Als toen ge door het bos
Vloog blij en los;
Spreken dat kunt gij niet,
Maar wen ge uit ’t kooitje…
Als de lente wederkomt,
Als het bieke op de bloemkens bromt,
Als het zonneke lacht en streelt,
Als het vogelke springt en kweelt,
Boven ons hoofd, in de blaren;
Op het lieve plekske dan,
Zitten wij weer als vrouw en man,
Waar we als verloofden gezeten waren.…
In de nachtlijke stilt' van mijn dromen,
Als geen windeken ruizen in 't groen,
Als geen vogelken fluit in de bomen,
Wekt mij telkens hetzelfde visioen.
Langs de ronding der reuzige bogen,
Stort haar zilveren stromen de maan,
Op de golven, zich heffend ten hogen,
Waar de sterren te vonkelen staan.
Ach!…