bij het noemen van mijn eigen naam
ik wandel de dood, sterf het leven en vraag aan
mijn fantasie hoe lang de voortgang des vele
martelingen me blijven smaken in de moed
van mijn vorstelijk bekomend slot
ik ben het riet aan de oever van een nieuw begin, het
raakt mijn geheim maar vlucht desondanks naar het
karton met als inhoud de kleine wakers…
Hij was steeds zijn puppy, zijn held en zijn waker,
zijn kameraad, metgezel en huisgenoot
maar baasje negeerde zijn vriendschap steeds vaker
wacht hem hier het einde, een eenzame dood?…
Aan het klooster, toen hij weerkwam,
Deed een vreemde waker open.
In de boeken van voor eeuwen
Vond - zodra hij in zijn cel trad
Lag en stierf hij - vond de Prior
Bij de naam die hij genoemd had
Jaar en dag - een lentemorgen
Toen hij ging, voor duizend jaren.…