gekleed
te wapperen op den krinkeldijk
leunend op een straffe wind
u dijen omhelst door het gelijk
er keren groepen zwanen terug
van de grote kreek hier nabij
zij buigen in hun verenpak
gracieus valt wit op grijs en zij
mijn achterland verpieterd snel
sterft in lagen blad en loof
ik wuif u toe mee mijnen klak
dag lief, gij zijt mijn winterstoof…
zwartgesleepte sluier, soezende zomer
tuimelt lichtvoetig als een vilten stemvork
over ons glinsterdak, ondermaans bestaan
krioelt van noten, zingt van opschudding, klinkt
lentelijk, tot winterstof helderhoog zweeft,
licht wordt als groeiend gras haar bloemen
ten hemel richt alsof God spreekt, zij
vergeten dat bangtrillende kou
anders is dan…