Aan zijn grove borstelige wenkbrauwen
hangen kleine ijspegeltjes.
Een stukje verder, bij het vogelhuis,
legt hij voedselpakken.
Merels, koolmeesje, roodborstjes en tortelduifjes
beschermd door hun dikke vederpak
komen schuchter dichterbij gevlogen
pikken gulzig aan de granenbol
en verdwijnen weer fladderend van tak naar tak.…
En kinden is niets, noch ook winderen—wel lammeren,
Wel: wortelen, geen eiekelen, noch borstelen of kammeren.
Zo kom je van zelf op de lastige paderen:
Rad—raden? Stad—staden? Is vad stam van vaderen?
Ook heb je wel potten, maar nergens zijn slotten.
En niemand zegt roten, marmoten of lotten.…
Vraag dan ook nooit een kam van hen.En borstel nooit hun mooie haren tot ver over hun heupen.
Ach sommige lieve waternimfen tussen de varens in koude ponten spelen op vaste tijden mondharmonica als hun bovenste deel van hun lichaam uit het water steekt. Grote gekleurde papagaaien fladderen dan rondom de ponten in de hoge boomtoppen.…