Hoe eigen zijn de bomen al,
van dracht en groeibaarheid:
de hulst en bloot zijn takken nooit,
hoe fel de buien bersen;
de beukenboom zijn handen naar
de hemel openspreidt;
en, slaande, schijnt de berkenroe
de wilde wind te dersen!…
Er zijn er die op mijn vlerken
De tekens van tranen merken,
Die in mijn stemmige dracht
Hervinden de toon der klacht,
En aan mijn onwichtig zweven
De naam van grillig geven.…
Gij verwint elks hart, in spijt der reden,
't Zij ge zulks door macht of list bestrijdt;
En verdedigt alle uitsporigheden,
Daar gij zelf 't uitsporigste wezen zijt
Straks, na de eerste dracht der vijgenblâren,
Wisselde, op uw wenk, der mensen tooi,
Keer op keer, als ongestuime baren,
En in stoffe en vorm, in snede en plooi.…
De heuvels werden donker, maar een dracht
Van geel en purper om de westerkim;
Een nimfje gaat langs 't lage hout en slim
Glinstren daar sateroogen, een geschuif
Door dorre bladen, en zijn steile kuif
Zie 'k voor de lucht gaan; dan klinkt stil gekeuvel
En dan genietend lachen om den heuvel.…