Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,
gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen.
Een binnenplaats, meesmuilt ge, sintels, schillen,
en schimmel die een blinde muur aanrandt,
er is geen boom, alleen een grauwe wand.
Hij is er, zeg ik, en mijn stem gaat trillen,
Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,
gij kunt hem zien, gij schijnt het…
Beklemd ging hij aan land, het was nog vroeg.
Grijs licht hing om de schepen en de kade.
Hij sloeg de oude kerk verwonderd gade,
en ging voor anker in een lage kroeg.
Des middags zwierf hij eenzaam door de stegen
kind'ren speelden met scheepjes in de goot
en vrouwen zongen. 't Was alsof een groot,
bevreemdend heimwee op zijn hart kwam…