Een stortvloed,
een waterplas in de woestijn,
een druppel, alléén maar één druppel.
Mijn naam strekt zich uit
en krimpt in
zoals gekneed brood.
De dood achtervolgt me,
het leven perst me
en vouwt me in elkaar,
en in elkaar
in elkaar.
Gewiegd in 360,
onder de zon en maan,
door 9 manen.
En aan het einde van de tunnel;
water, grond…
Overheersend en toch zo eenzaam,
als een wees van iedereen
heb ik weinig neus voor je gehad.
Zo dichtbij, overal, zo nergens
was ik bijziend en jij was:
de parasol tegen de blinde zon
paraplu tegen de jankende hemel
schutting tegen de treurende zijwind;
[…]
fijnneuzer voor het aroma
van koffie bij de overbuurvrouw
neusneuzer…