Dit kleine werk waarvoor
zij wekelijks komt, doet zij
als altijd blij, gedachteloos.
Zo kent het drooggoed lang haard handen
het zwijgend schikken, strijken
tot de laatste vouw.
Onzeker als zij is geworden
is goed niet goed genoeg voor haar
dus dient de laatste rimpel steeds gestreken.
Op keukentafel en de dunne deken
schept zij een binnenzee…
Strijkend zegt zij: dat vergeten
van wat ik gisteren deed en zei,
dit langzaam aan wat minder weten
is het niet al de nacht in mij
die mij mijzelf maar laat herhalen
het leven loopt aan mij voorbij
ligt aan mijn handen te verschralen
voortdurend lijd ik averij.
Misschien betert het wel, zeg ik
en anders, moeder, valt er mee te leven.…