als rood en weemoedig het daglicht gaat liggen
commissies weer zwijgen den haag zich verbergt
tirannen in bunkers de weldoener spelen
de lente een klaproos op slagvelden legt
als kinderen vragen waar vaders naar toe zijn
als wie er asiel zoekt geen brood krijgt maar steen
dan weet ik van zeeën
van nooit en nog verder
en dat liefde vluchtte…
het was heel vreemd ik wist het ook pas later
de trein was al het wit alweer voorbij
dat kievitwit van weiden en de snater
van ongehoorde eenden en toen hij
weer ademhaalde en mijn kaartje vroeg
was het alsof de nooit geweest vervlogen
herinnering dat lichte niet verdroeg
ik vond mijn kaartje met gesloten ogen
een muur vol graffiti een brug…
met mijn handen in de aarde
weet ik weer van stof en steenslag
huil ik vecht ik tegen woede
wortels breken onkruid wint
hoor maar hoe de kleine twijgen
klagen want het kind is dood
op zijn graf de speelgoedberen
en de vragen en zijn naam
lang geleden rook de aarde
soms naar voorjaar en naar morgen
droegen appelbomen bloesem…
Ik sprokkel late stukjes
zomer in fragmenten
geel. De lente laat ik heel.
Het schuchter groen - nog nooit
kon ik wat aarzelt breken.
Jouw geur vleugt onvergeten door het gras.
Weet jij de bomen nog? En nog
waarom het was dat ooit
de herfst begon en onze dromen
met de vogels weken?
Nee, spreek niet van de winter -
het wordt nacht - de…