Het is geen huis dat ik voor jou
heb kunnen bouwen geen dak dat ik
uit riet gevlochten heb geen bed
dat ik heb uitgelegd.
De zomers waren droog, het koren
dat niet eens mijn enkels haalde,
de vruchten zonder vlees, waar
die nu niet van aarde meer te
scheiden hun netten vulden trok
ik lange sporen door het zand.
Ik zei jij half nog maar…
Tot gisteren waren wij even oud, zij en ik.
Nu sta ik hier en ligt zij daar, koud, zij -
en ik bezweet van zomer, haast en gĂȘne.
Zij lijkt een beetje op een zonnebloem:
gebruind gezicht, blonde haren,
nog lang niet uitgebloeid, toch geknakt.
Zij ligt voor schut; slaap noch diepe rust.
Niet stuk, niet beschadigd, niet ziek:
kan nog heel…