Ik wacht bij haar
en maak haar laken glad.
De grind die in haar adem brak
is van het nachtpad weggejaagd.
Ik ontzeg mij elke scharnier,
ik leg vertraagd mijn wanten af
en schik gevallen beelden
tot de droogte van haar slaap
mij weer in hoeken zet
en zij van ver haar lenden draait
en schaduw maakt uit draad die gloeit.
--------…
de aanranding is ingezet
je zegt - ik brand
je breekt de borden wentelend
zeep en gifgas zijn ontstoken
je toont een blote hand waarmee
je mij in stukken hakt en achterlaat
mijn zeeën raken uitgelopen ik heb geweend
een grote man een landschap in mijn palm
dat je een stalen bekken maakt
de padden op hun hurken zet
en met een mot mij…
Ik stond op en was opeens gekleed
in mijn oude leeftijd. Een moment kleefde
mijn blik aan het glas dat ik dronk:
mijn hand in brons gerimpeld, de piano onbespeeld.
Ik had nu een bevende toon, wiskundig gevoel voor oneindigheid.
Het was als altijd nacht en ik zag haar liggen
in een zonderlinge eenheid van gemurmel en slaap,
tot ze draaide…