Als regens waaien in de hoven
en maaiers op de heuvels gaan,
bundel ik mijn vreugde tot schoven.
En het oog is hol en vol tranen.
Bomen lozen bladeren, ik haar,
schaduw en nagels. Kort ben ik
op aarde, korter dan een sjaal.
Steeds verlaat mij weer de ochtend.
Steeds lokt mij weer de laan.
Tot ik door het dwarse tuinhek ga.
Dicht is het…
Een os slaapt nog als in een ei.
Een scherpe lijm smelt in de sloten.
't Is Pasen en zeer overbodig.
Op tyfusbleke bomen breken zweren
open. Een rode melancholie komt bloot.
Een geel oog valt uit een Kaaps viooltje
recht in de slokdarm van de modder.
Zo slikt geen flessenhals of viskop.
Gele gummibladeren waaien onderuit een urinoir.…