Alles maakt geluid nu.
Waar ben je Peter?
Ssssst.
Het witte huis.
Vrijstaand.
Nietzsche naait een rokje.
Hermans begiet de cactus.
Wij oogsten
wat we willen.
Het licht stroomt sprakeloos.
Wij doen niet
aan de nacht.
Wij zegenen
de diepverzonken goudvis.
Ik ben subliem gezelschap
voor mijzelf.
En Peter.
Waar is Peter?
------…
Was je bord een heilig huis?
Raadsheer, paard, pion,
koning en kind, je leven?
De jaren waren torens die
onneembaar leken.
Maar goed, ze zijn gevallen.
De stukken opgeraapt.
Een eerste zet gedaan.
Als vanouds tikt weer de klok.
Je geeft niet op.…
Vogel schreeuwt
tegen de lucht.
Zo brons kan dood zijn.
De schelpen zijn een weg
naar Santiago de Compostela
hier in Wierum.
Onwennig liggen zij op
dit eiland zonder branding,
zonder zon. De gloedgele bol
is een roestrood hek, tralies
om het leven.
Mijn liefste!
Mijn medepelgrim van de Weg.
Bewonder mijn vleugels.
Zwever.
------…
Er is een stad onder de stad. Ik
en mijn schaduw.
Eens voer ik op een lek geslagen boot,
dook onder, vond een poort.
Daar zat een nimf met rode haren.
Ze zei: Waar bleef je toch?
Ik heb zo lang op je gewacht.
We ijlden koortsige nachten weg,
dronken de roes tot braaksel,
dobberden in het neon van de stad.
Dagen helder als vloeibaar ijs…